|
Weldadigheidszegels
1928 "Voor het Kind" |
|
|
|
|
|
|
Aangezien
in 1927 de laatste provinciewapens aan de beurt waren |
|
geweest,
moesten de kinderzegels 1928 een andere voorstelling |
|
dragen.
In deze periode werden de kinderzegels overigens door |
|
het
Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie nog vaak "kerst- |
|
zegels"
genoemd. |
|
De
Minister van Onderwijs mr M.A.M. Waszink had, naar aanlei- |
|
ding
van kamervragen, zijn collega van Waterstaat mr H.W. van |
|
der
Vegte gevraagd op de postzegels portretten weer tegevn van |
|
beroemde
Nederlanders. J.F. van Royen, Algemeen Secretaris |
|
van
het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie, meende daar- |
|
entegen
dat de voorstellingen het doel van de uitgifte diende te |
|
illustreren.
Bovendien kon volgens van Royen het vaststellen welke |
|
Nederlanders
af te beelden, wel eens moeilijkheden geven, als het |
|
publiek
zich ermee zou gaan bemoeien. Het kon gemakkelijk |
|
irritaties
opleveren met een lagere opbrengst tot gevolg. |
|

|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Kinderzegels 1928 |
|
|
Toch
zetten de Minister van Onderwijs en die van Waterstaat hun |
|
plan
door en de laatste vroeg de Directeur-Generaal der P en T in |
|
oktober
1927 om de Koninklijke Academie van Wrtenschappen te |
|
benaderen
metde vraag wie in aanmerking zou komen voor afbeel- |
|
ding
op een kinderpostzegel. Minister van Onderwijs wilde hoe dan |
|
ook
een Limburger afgebeeld zien, waarbij hij speciaal de aandacht |
|
vestigde
op J.P. Minckelers, de uitvinder van het lichtgas. |
|
Op
27 oktober ging dit verzoek naar de Akademie, die het in haar |
|
afdelingen
Natuurkunde en Letterkunde besprak. De keuze van de |
|
afdeling
Natuurkunde beperkte zich tot personen die voor 1850 |
|
leefden
en men kwam met Christiaan Huygens, Van Leeuwenhoek, |
|
en
Boerhaave. De afdeling Letteren had haar keuze laten vallen op |
|
Hugo
de Groot. Swammerdam kwam ook in aanmerking, maar kon |
|
niet
worden afgebeeld omdat van hem geen authentiek portret |
|
bekend
was. Minckelers was echter, volgens de Akademie, niet |
|
op
één lijn met de andere genoemde mannen te stellen. |
|
|
Wat
moest P & T doen? De Minister van Onderwijs wilde per se |
|
Minckelers.
Eerst dacht het hoofdbestuur aan de uitgifte van drie |
|
series
)net als bij de provinciewapens', waarbij iedere serie de |
|
portretten
van een viertal geleerden uit een bepaalde eeuw zou |
|
uitbeelden,
zodat onder meer Huygens, Van Leeuwenhoek en |
|
J.P. Minckelers 1748-1824 |
|
Boerhaave
uit de 17e eeuw zouden komen, Minckelers uit de |
 |
18e
eeuw rn Kamerlingh Onnes, van ´t Hoff en Lorentz uit de |
19e
eeuw. Dit plan leek niet uitvoerbaar omdat Nederland in |
de
18e eeuw maar zeer weinig belangrijke mannen en al hele- |
maal
geen uitvinders van formaat had opgeleverd. |
|
Om
uit de impasse te geraken stelde het Hoofdbestuur de |
Minister
van Waterstaat op 8 februari 1928 voor dan maar |
Huygens,
Van Leeuwenhoek, Minckelers en Lorentz in één |
serie
op te nemen. "Weliswaar is Minckelers van minder groot |
kaliber
dan de nu met hem samen genoemden, doch hij zou dan |
indien
de Koninklijke Akademie dat zou bevestigen als vertegen- |
woordiger
van zijn eeuw gelden". Een andere mogelijkheid om |
het
probleem "Minckelers" op te lossen was om de vier mannen |
te
presenteren als uitvinders die onderzoekingen naar het ver- |
schijnsel
"licht" hadden gedaan. Men koos uiteindelijk voor de |
eerste
optie, waarbij men in plaats van Van Leeuwenhoek Boer- |
haave
nam. De reden voor deze wisseling in niet meer te achterhalen. |
|
De
Nederlandse Bond tot Kinderbescherming was het er niet mee |
eens
dat op de kinderpostzegels beroemde Nederlandsers zouden |
worden
afgebeeld en schakelde de Minister van Binnenlandse |
Zaken en
Landbouw in, omdat deze zeggenschap had over de |
|
H.A. Lorentz 1853-1928 |
|
verdeling
van de opbrengst van de zegels. Hij schreef aan zijn |
|
collega
van Waterstaat dat hij het eens was met de Bond dat |
 |
"de
postzegel zóó worde getekend, dat men verwachten mag, |
dat
hij bij het groote publiek in de smaak zal vallen en vooral dat |
uit
den postzegel blijke het bijzondere karakter" Daarom moest |
volgens
hem bij de bepaling van de voorstelling overleg met de |
Bond
worden gevoerd. Voor de Kinderzegels 1928 zou dat geen |
gevolg
meer hebben, maar voor de daarop volgende emissies |
des te meer. |
|
Om tot een
hogere opbrengst te komen, kwam de Centrale |
Propaganda-commissie
van de Bond tot Kinderbescherming |
met
het voorstel briefkaarten met een ingedrukte kinderzegel |
van
5 cent uit te geven. Dit verzoek werd door P&T afgewezen |
omdat
daar een apart Koninklijk besluit voor nodig was en er |
bovendien
technische bezwaren waren. Wel ging P&T akkoord |
met
een ten opzichte van de vorige emissie kinderzegels ge- |
wijzigde
uitgifteperiode van 10 december 1928 t/m 9 januari 1929. |
In
de tweede week van januari werden nauwelijks nog Kinder- |
zegels
verkocht terwijl men niet eerder kon beginnen omdat in de |
periode
rondom Sinterklaas "de noodige hulpkrachten moeilijk |
|
H. Boerhaave 1668-1738 |
|
te
vinden zijn". Ook wilde de Bond een toeslag van 1 in plaats van |
|
2
cent zoals in voorgaande jaren werd door de Bond te hoog geacht. |
|
|
Bij
de uitgifte in 1927 bleken er problemen te zijn geweest met de |
|
regeling
voor frankering bij abonnement. Er waren loketambtenaren |
|
die
weigerden grote aantallen Kinderzegels af te stempelen in |
|
plaats
van een klein aantal zegels van hoge waarde. Het Hoofdbe- |
|
stuur
gaf daarom een aparte Dienstorder uit om de ambtenaren te |
|
wijzen
op deze wijze van gebruik van de kinderzegels. Deze regeling |
|
zou
tot en met 1949 van kracht blijven en heeft tot aanzienlijke |
|
extra
inkomsten voor de Bond geleid. |
|
|
Jan
Sluijters |
|
Johannes
Carolus Bernardus Sluijters (1881-1957) werd geboren |
|
in
`s-Hertogenbosch als zoon van een houtgraveur en zincograaf |
|
G.A.
Sluijters. In 1895 verhuisde hij naar Amsterdam waar hij |
|
de 3
jarige HBS volgde. In de periode 1898-1901 bezocht hij de |
|
"Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijs, richting Handteekenen" |
|
Hij
maakte in deze tijd al veel boekillustraties en -omslagen. |
|
Vervolgens
bezocht Sluijters gedurende een jaar de Rijksacademie |
|
voor
Beeldende Kunsten met o.a. Chris Lebeau. En Leo Gestel. |
|
In
1904 maakte hij met Leo Gestel een reis naar Vlaanderen en |
|
C. Huygens 1629-1695 |
|
Parijs
en won hij de Prix de Rome met het schilderij "Elisa en de |
|
zoon
der Sunamitische vrouw" wat een beurs van ƒ 1.200,00 per |
|
jaar
inhield. Dit jaargeld moest wel ieder jaar opnieuw worden |
|
"verdiend".
Sluijters spendeerde zijn prijs aan een verblijf in Rome, |
|
Spanje
en opnieuw Parijs. In 1905 werd hem het jaargeld nog wel |
|
toegekend,
maar in 1906 niet meer. Volgens de jury bewandelde |
|
Sluijters
"de valse wegen van het Modernisme". De zaak trok in de |
|
|
pers
veel belangstelling en leverde Sluijters veel naamsbekendheid |
|
op.
Via de verzamelaar dr J.F.S. Esser kwam hij kort daarop met |
|
Piet
Mondriaan in contact. In 1910 richtte Sluijters met anderen |
|
"de
Moderne Kunstkring" op. In 1915 werd hij daar uitgezet van- |
|
wege
zijn deelname aan de eerste tentoonstelling van "de Hollandse |
|
Kunstenaarskring".
met o.a. Mondriaan en Charley Toorop. |
|
Sluiters
schilderde, tekende en etste figuren, waarbij veel naakten, |
|
landschappen
en bloemen, maar hij werd vooral bekend door zijn |
|
portretten.
Sluijters was een hartstochtelijk schilder, bij wie de |
|
kleur
als het ware de vorm bepaalde. Zijn felheid, de spontane en |
|
vaak
gedeformeerde weergave wekten nogal weerstand op, maar |
|
desondanks
mocht hij in 1928 de Kinderzegels en in 1929 de |
|
Rembrandtzegels
verzorgen. Het jaar daarop vroeg van Royen hem |
|
ook
een ontwerp te maken voor frankeerzegels met de afbeelding |
|
van
Koningin Wilhelmina. Het ontwerp dat hij in maart 1930 daar- |
|
voor
inleverde viel bij van Royen echter niet in de smaak. Die wilde |
|
een
portret in de stijl van de 12½ cent kinderzegel uit 1928 met |
|
Christiaan
Huygens. Uiteindelijk gaf Sluijters de opdracht terug. |
|
Sinds
het midden van de jaren dertig ontving Sluijters tot aan zijn |
|
dood in
1957 veel blijken van eerbetoon, zoals de Grand Prix |
|
tijdens
de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1937, grote overzichts- |
|
tentoonstellingen
in het Stedelijk Museum te Amsterdam in 1941 |
Jan Sluijters in zijn atelier
met zijn schilderij |
en
1951 en het ridderschap in de Orde van de Nederlandse Leeuw |
van de dirigent
Willem Mengelberg |
in
1952. Onder zijn bewonderaars waren ook schilders als Karel |
|
Appel
en Constant. In 1957 zou Sluiters de Rembrandtprijs van de |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Meisjesportret |
Landschap |
|
|
|
|
|
|
|
stad
Leiden worden toegekend, maar juist voor de bekendmaking |
|
overleed
hij. Naast de Kinderzegels 1928 en de Rembrandtzegels |
|
|
van
1929 werd van Sluijters een meisjesportret (NVPH 704) en een |
|
landschap
(NVPH 2096) als postzegel uitgegeven. |
|
|
|
|
|
Gebruiksgeschiedenis. |
|
|
|
De
zegels werden uitgegeven van 10 december 1928 tot en met |
|
|
9
januari 1929 en waren aanvankelijk geldig voor onbepaalde tijd |
|
|
wat
later werd beperkt tot en met 31 december 1935. |
|
|
|
De
Nederlandsche Bond tot Kinderbescherming maakte op uitge- |
|
|
breide
schaal reclame voor de zegels. Daarnaast gaf de Bond |
|
|
prentbriefkaarten
met schilderijen van Frans Hals en Jan Veth |
|
|
uit,
die ongeveer evenveel opbrachten als de kosten die de Bond |
|
|
voor
de aanmaak van de zegels aan P&T moest vergoeden. |
|
|
De
netto-opbrengst bedroeg ƒ 115.379. |
|
|
|
De
1½ cent vertegenwoordigde het binnenlands drukwerk - en |
|
|
prentbriefkaarttarief,
de 5 cent het briefkaart - en lokale brieftarief, |
|
|
de
7½ cent het tarief voor interlokale brieven en buitenlandse brief- |
|
kaarten.
De hoogste waarde was bedoeld voor frankering van |
|
|
brieven
naar het buitenland. |
|
|
|
|
W. Arentshorst. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|